Wetenschappers hebben, net als andere mensen, een voorliefde voor bewijs dat overeenkomt met hun overtuigingen (Chambers, 2019, Hoofdstuk 1). Neem bijvoorbeeld de vraag of regelmatig bewegen goed is voor het denkvermogen. Het klinkt heel aannemelijk: Lichaamsbeweging is goed voor de gezondheid, dus het zal ook wel goed zijn voor
Stel je voor dat je naar een poppenkastvoorstelling kijkt. De poppen zwaaien met hun armen en dansen vrolijk over het podium. Maar wie zorgt nu eigenlijk écht voor deze bewegingen? Zijn het de poppen zelf, of is het de poppenspeler die hen laat bewegen? Wie heeft de touwtjes in handen? Hoewel deze vraag op het eerste gezicht eenvoudig lijkt, is het vaak lastig te bepalen wie er écht beweegt. Dit geldt niet alleen in een poppenkast, maar ook in het leven buiten dit kinderspel.
Je bent heerlijk onder de wol gekropen na een lange dag hard zwoegen, je ogen gaan dicht en je gedachten gaan direct naar: dat ene beschamende moment 18 lentes geleden, toen je op de basisschool aan de beurt was om voor te lezen en je niet wist hoe je het woord ‘bommelding’ uitsprak en je na lang stuntelen maar ‘bommel-ding’ zei, terwijl iedereen ongemakkelijk begon te lachen. Herkenbaar? Dat dacht ik al. Gelukkig ben je niet de enige die af en toe zijn nachtrust inruilt voor een disruptieve dosis zelfkritiek.
Geloof je dat je zelf je eigen leven bepaalt? Indien wel, dan denk je net zoals de meesten dat je vrije wil hebt (Wisniewski, Deutschländer, & Haynes, 2019). Met andere woorden, je gelooft dat je controle hebt over je eigen gedrag. Wellicht vind je dit net als vele anderen ook een fijne gedachte (Cracco, González-García, Hussey, Braem, & Wisniewski, 2020). Maar klopt ze wel?

Afbeelding van Alex Yomare via Pixabay
Afbeelding van PrisonExp.org